Fans van Ryley Walker konden eerder dit jaar al smullen van het indrukwekkende Course in Fable, een plaat waarop hij met zijn band een loepzuivere mix van stralende indiefolk en haastige jazz op punt heeft gezet. Diezelfde fans weten ook dat Walker met de regelmaat van de klok via samenwerkingen nieuwe albums uitbrengt, zoals hij in het verleden al deed met jazzdrummer Charles Rumback, gitaristen J.R. Bohannon en Ben Greenberg en de psychedelische rockgroep Kikagaku Moyo. Voor A Tap on the Shoulder werkte Ryley Walker voor het eerst samen met David Grubbs, een gitarist die net als Walker afkomstig is uit Chicago. Grubbs was al in de jaren 80 actief als gitarist bij de punkrockband Squirrel Bait en de post-hardcoregroep Bastro. In de jaren negentig ging hij met het project Gastr del Sol meer richting avant-garde. Walker was als kind fan van Grubbs’ muziek, dus met de samenwerking op A Tap on the Shoulder gaat voor hem een droom in vervulling.
Het resultaat van de samenwerking is een instrumentaal album waarop de gitaren van Grubbs en Walker alle aandacht krijgen. Slechts heel af en toe horen we ook een eenzame pianomelodie. Beide heren hebben een sterke reputatie als gitarist, dus wanneer zo’n toppers samen in de studio trekken, zou je vuurwerk verwachten. Jammer genoeg is de som der delen helemaal niet zo sterk als we zouden hopen. Grubbs en Walker brengen een verzameling ingetogen nummers en gedurfde experimenten, maar in plaats van naar de keel te grijpen doen ze ons eerder lonken naar onze horloge.
Het duo opent de plaat met het titelnummer. Enkele sobere gitaarakkoorden zetten de toon en worden later aangevuld met een eenzame slidegitaar. Grubbs en Walker lijken ons met het nummer warm te willen maken voor wat nog zal komen, maar het voelt eerder aan als een ongeïnspireerde improvisatie. Met “Accepting Most Plans” slagen ze er wel in om de gevoelige snaar te raken. In dit dromerig jazznummer krijgen melancholische pianoklanken ondersteuning van helder getokkel op de elektrische gitaar. Ook op het ingetogen “Dorothy Kept” kiezen Grubbs en Walker voor een rustige sfeer met bedachtzame aanslagen op de akoestische gitaren.
De overige nummers op A Tap on the Shoulder kunnen we op een diplomatische manier omschrijven als experimentele werkstukken, maar eerlijkheidshalve ook als lawaaierig gejengel. Het duo begint elk nummer met een zoektocht naar een melodie, maar eindigt helaas steeds in een storm van onsamenhangende gitaareffecten. De vooruitgestuurde single “The Madman from Massachusetts in an Empty Bar” klinkt met zijn piepende gitaren en scheurende effecten als het perfecte vervolg op het door gitaarfeedback overladen Metal Machine Music van Lou Reed. De enkelingen die op zo’n vervolg zaten te wachten kunnen dus in hun handen wrijven, maar wij schatten dat de meerderheid van het doelpubliek zich toch eerder zal storen aan dit kabaal.
“Uglification” spant qua muzikaal experiment de kroon. Grubbs en Walker nemen hier zeer ruim de tijd om met jankende en gierende gitaren te variëren tussen luid en stil. Het resultaat is meer dan dertien minuten muzikale horror. Ons notitieboekje zegt verder weinig goeds over de overige nummers op A Tap on the Shoulder. Zo staat bij “Pump Fake on the Death Rattle” genoteerd dat het klinkt alsof de gitaar te lijf gegaan wordt met een schuurmachine en dat de vervelende effecten in de tweede helft van het nummer doen denken aan zoemende muggen. Ook “Leslie Steinberger” roept irritaties op. In dit nummer slaagt het duo er in om de wah-wah, een van de leukste gitaareffecten, te reduceren tot een bijzonder vervelend apparaat.
Net als het logo van Walkers eigen platenmaatschappij Husky Pants heeft A Tap on the Shoulder twee gezichten: een deel van het album bevat ingetogen gitaarriedels, het ander klinkt als een gevecht tussen een slijpschijf en een staafmixer. Om eerlijk te zijn verkiezen we het monotoon gedreun van huis-, tuin- en keukenmateriaal boven het gesnerp van deze plaat.