Leon Bridges is niet meteen van plan zijn zitje aan de ronde tafel der retro-artiesten af te geven. Vanaf het begin van zijn carrière onderhield hij een dubbelzinnige romance met de klassieke r&b van de jaren zestig. Halfweg de naughties begon hij keurig geschreven soulnummers te presenteren, die hem in 2014 een contract bij Columbia Records schopten. Al snel bleek de heuvel naar het popsterrendom niet erg hoog, en mocht hij touren met Pharrell Williams en later Harry Styles. Zijn nummers werden gebruikt in Hollywoodfilms en hij werd uitgenodigd op Saturday Night Live en in het Witte Huis van de Obama’s. De eeuwige vergelijking met andere gouden stemmen zoals Otis Redding & Sam Cooke sloegen echter geleidelijk aan om in kritiek. Zo zou hij te hard steunen op beproefde recepten in plaats van politiek of klankgewijs te experimenteren. Dit bereikte een merkbaar hoogtepunt op het bizarre “Kevin” van Macklemore en Ryan Lewis uit 2016.
Met “Bet Ain’t Worth the Hand” sloeg hij deze trend gelukkig om. Deze eerste single voor zijn tweede plaat Good Thing uit 2018 leverde hem dat jaar de grammy voor Best Traditional R&B Performance op. Doorheen dit album bleef de referentie neosoul wat melodieën en structuur betreft, maar op andere vlakken zagen we een hedendaagse aanpak. De jaren daarop heeft Bridges allesbehalve stilgezeten; enkele samenwerkingen op losse singles en een ep later krijgen we een behoorlijk derde werk: Gold-Diggers Sound. De titel geldt als het ware als virtue signalling: Gold-Diggers is een hotel/opnamestudio langs de beroemde Santa Monica Boulevard in Hollywood. Bridges wil dezelfde zomerse en tijdloze grandeur uitstralen met zijn derde worp, al is een gouden facade zelden aan de achterkant even verguld.
We beginnen opener “Born Again” met indietronica en melancholische blazers, die ons even doen checken of we niet naar Caribou aan het luisteren zijn. Ook drummachines, andere electronica en sessie-artiesten (maar geen bandleden) zijn over de hele langspeler van de partij, wat bijdraagt aan lowkey vibes op onder andere “Steam”, “Details” en afsluiter “Blue Mesas”. Zo gooit hij sierlijk tussen zijn roots enkele speelse stijlafwijkingen. Waar mogelijk moet het gezegd worden: “Magnolias” en “Sho Nuff” klinken als het betere werk van de late Prince, die toen gewoon geen verschil meer zag tussen genres. “Motorbike” en “Why Don’t You Touch Me” zijn dan helaas wel met pop doordrenkte ballades, die goedkoop teren op gevoelens, zonder nieuwe ideeën aan te bieden. Van dit soort r&b zijn er al jaren duizend in een dozijn, enkel de opnameklank zelf is hier opmerkelijk. De gold-digger sound zelf blijkt die van de Junior’s Fanfare, al horen we hen niet meer dan veertig seconden, net genoeg tijd om hun koperblazers te stemmen. De lyrics zijn vrij alledaags en behandelen meestal verliefdheid en liefdesverdriet, enkel met “Sweeter” maakt de zanger een (zachte) vuist tegen racisme.
Het valt wel te zeggen dat Leon Bridges hier toch nog wat zelfzekerder en volwassener is geworden dan op de vorige twee pogingen. Zijn stem heeft vaak wat mee van Frank Ocean: bij gebrek aan stevige arrangementen zingt hij hele melodieën omvat in uitgesponnen klinkers. Zijn ingetogen aflevering doet zelfs wat af aan de potentiële kracht van zijn adembenemende stem. Telkens wanneer hij bijna uit lijkt te barsten van passie, keert hij beheerst terug naar de achtergrond, om zijn minimalistische opnames het werk te laten doen. De hele plaat is een trage brander die het meer van Leon’s stevige schrijverswerk moet hebben dan van technische instrumentatie. Dat was wellicht enige aanpassing voor enkele gastartiesten, de getalenteerde multi-instrumentalisten Terrace Martin en Robert Glasper, die meebouwden aan de grootse ornamenten van Kendrick Lamar’s To Pimp a Butterfly.
Er is potentieel om de kant op te gaan van Snoh Aalegra of Brent Faiyaz, die hun soul belichtten met een spannende, eigen esthetiek. Leon Bridges leent zich echter niet als de meest interessante artiest van de laatste jaren. Hoewel er mooie nuances te vinden zijn, blijft zijn stijl mooi binnen de soultraditie. De juiste hooks zijn aanwezig waar nodig en de nummers gaan zo smooth voorbij dat het moeilijk is een hoogtepunt uit te kiezen. Het minimalisme druipt er vanaf, maar op dergelijke inconsequenties zal je hem nooit betrappen. Deze risico-aversie zal de Amerikaan vast enkele radiohits bezorgen, maar in eindejaarslijstjes zien we hem dit jaar niet hoog opduiken. Dankzij een bataljon producers klinkt Gold-Diggers Sound heel modern en gepolijst, zonder in te boeten aan de levendigheid of romantiek waarmee Bridges bekend is geworden. Die prestatie is in elk geval een pluim waard!