Met zijn zelfverklaarde beste werk tot nu toe bleef Andrew Bird vooral onder de radar vliegen. My Finest Work Yet is wel Bird op zijn meest consistent en gefocust, maar toegegeven, de vlag dekt niet helemaal de lading. In zijn ondertussen rijkelijk gevuld oeuvre met soloalbums, platen met zijn Bowl of Fire, talloze (live) ep’s en vioolplaten opgenomen in rivieren en canyons, is het natuurlijk moeilijk kiezen wat nu echt het beste is. Zijn laatste album geeft dan vooral blijk van blakend zelfvertrouwen en ook de nodige zelfrelativering. Bird bedoelt toch niet echt dat dit zijn beste werk is, toch?
Dat de man zich tussen de festivals laat sandwichen voor een optreden in de Handelsbeurs in Gent, zegt ook veel over hoe ongrijpbaar zijn muziek wel is. Enkele jaren geleden zagen we Bird nog aan het werk op het festivalpodium van Down The Rabbit Hole en daarvoor in het Koninklijk Circus. Geloof ons, een donkere zaal ver weg van het rumoerige festivalpubliek blijkt nog steeds de beste habitat voor Bird te zijn. Schijnbaar zonder veel media-aandacht weet hij toch keer op keer een zaal te vullen en in te pakken. In de Handelsbeurs was het wederom niet anders.
Je kan het een economische of ecologische keuze noemen van Andrew Bird om drie vierde van zijn begeleidingsband ook als voorprogramma te laten opdraven. Maar amper één nummer (“All at Once”) ver in haar set en we konden al besluiten dat Madison Cunningham het gewoon echt verdient om haar eigen nummers op een podium te brengen. De jonge Amerikaanse schudde achteloos blueslicks uit haar mouw en is het stadium van ‘meisje-met-een-gitaar’ al lang ontgroeid. Madison gebruikte haar gitaar niet als bedje voor melancholische teksten, maar als volwaardig instrument dat net zo diep sneed en huilde als haar stem. Na twee nummers haalde ze haar band van stal, terwijl ze net bewezen had die niet nodig te hebben. Een drum gaf wel wat meer body, maar die extra bas blonk door Madisons uitstekende gitaarwerk uit in overbodigheid. Het aanstekelijke “Pin It Down” legde een groovy baslijn neer terwijl Madison er met haar gitaar en stem doorheen danste. Meteen een sterk voorsmaakje van haar nieuwe album Who Are You Now (uit op 16 augustus).
Andrew Bird had dus een plaat voor te stellen en deed dat zowaar integraal. In een rit speelde hij met zijn band Side A met rake binnenkomer “Sisyphus”, “Olympians” en “Fallorun” als welkome shotjes energie en “Cracking Codes”, waarop Bird zich voor het eerst liet gaan in zijn zo kenmerkende melancholie. Toch was het vooral “Bloodless” dat bleef hangen. De heerlijk slepende jazzgroove voelde aan als een frisse wind die Birds vioolspel naar nieuwe hoogten tilde. Wie niet bekend was met ’s mans werk, merkte al meteen dat hij niet alleen beschikt over aalvlugge vingers die zijn viool beroeren, maar ook kan fluiten alsof het een tweede kopstem is.
Terwijl de band het plaatje omdraaide van kant A naar kant B, had Bird een kort intermezzo in petto. Normaal gezien zou hij hier wat oudere nummers spelen, maar omdat hij deze avond in Gent was, moest hij onmiddellijk terugdenken aan een noodlottige avond enkele jaren geleden. Toen hij na een concert in Gent (in 2009 stond hij in de Vooruit) terugkwam op zijn hotelkamer belandde hij op de spreekwoordelijke ‘rock bottom’. Hij puurde er gelukkig de fijne nummers “Give It Away” en “Danse Carribe” uit, die hij voor de gelegenheid nog eens van onder het stof haalde. Samen met zijn band nestelde hij zich rond een oude microfoon voor een spontaan tussendoortje.
Side B had dan weer minder verrassingen in petto. “Archipelago” en “Proxy War” voelden aan als opwarmertjes voor het echte werk, dat met “Manifest” pas losbrak. Een plaat integraal spelen is een leuke gimmick, maar het haalde vooral de onvoorspelbaarheid uit de set. Niet dat de tweede helft van My Finest Work Yet moest onderdoen voor de eerste, maar toen hij met “Bellevue Bridge Club” een punt zette achter het album, vond hij meteen zijn tweede adem terug met het venijnige duo “Thruth Lies Low” en “Roma Fade”. Ook live-favoriet “Three White Horses” en “Capsized” bewezen dat zijn beste werk niet op die ene plaat te vinden is, maar verspreid ligt over een carrière van bijna vijftien jaar. Wat ons betreft, mocht hij nog wat meer grasduinen in zijn rijke oeuvre. Al zou hij dan wellicht de avondklok van 23u ruimschoots overschreden hebben.
In de bisronde toonde Andrew Bird zich een connaisseur van klassiekers met een cover van de Belgische jazzlegende Django Reinhardt en speelde hij zijn laatste troeven uit met haast akoestische versies van “Orpheo” en “Pulaski At Night”. Het blijft vreemd dat een rasartiest als Andrew Bird nog steeds niet ten volle doorgebroken is zoals generatiegenoten Grizzly Bear of Fleet Foxes. Talent heeft hij alleszins in sloten en hij weet ook nog eens fijne en aanstekelijke nummers te maken. Hij mist nog een zeker ‘je ne sais quoi’ dat zijn werk naar verdere hoogtes kan tillen. Pas als hij dat gevonden heeft, kan hij echt zijn ‘finest work yet’ op de wereld loslaten.