David Gilmour, de legendarische gitarist van Pink Floyd, is terug met zijn vijfde soloalbum Luck and Strange, zijn eerste soloalbum in bijna tien jaar. Op 78-jarige leeftijd toont Gilmour wederom dat hij de tijd trotseert, niet alleen als muzikant maar ook als mens. Waar Gilmour geen nieuwe luisteraars lijkt te willen verleiden, biedt hij zijn trouwe fans een werk dat voelt als een warm deken: vertrouwd, gelaagd en subtiel briljant. Samen met zijn vrouw Polly Samson, die de meeste teksten schreef, verkent Gilmour de donkere hoeken van het menselijk bestaan. Toch levert hij werk af dat een soort hoopvolle melancholie behelst die vooral tot uiting komt in zijn kenmerkend ingetoomd gitaarspel. Voor de oude garde die Gilmour al decennia volgt, biedt Luck and Strange alles wat je van hem kunt verwachten. Het album is rijk aan zijn herkenbaar geluid en bezielde lyriek. Tegelijkertijd is het getint met een stille acceptatie van het verstrijken van de tijd.
Er wordt geen tijd verspild en “Black Cat” begint direct herkenbaar, met Gilmours kenmerkende gitaarklank dat lijkt te druppelen als vloeibaar kwik. De eerste anderhalve minuut laat hij zijn meesterschap horen: die vloeiende, meeslepende sound die hij door de jaren heen heeft verfijnd. Maar dan schakelt hij over naar een lo-fi bluesgroove. Lang hebben we niet nodig om te beseffen dat de toon gezet is voor komende uur. Het is ingetogen, reflectief en bovenal volwassen. Gilmour hoeft niet meer te schreeuwen; hij fluistert nu, en wie goed luistert, wordt beloond.
De titelsong “Luck and Strange”, dat in twee verschillende versies op het album te vinden is, is een perfect voorbeeld van dit ingetogen meesterschap. De meest interessante versie is de veertien minuten durende ‘original barn jam’, een rauwe en bluesachtige instrumental die in 2007 werd opgenomen met wijlen Richard Wright, drummer Steve DiStanislao en bassist Guy Pratt. De improvisatie tussen Gilmour en Wright voelt als een intiem gesprek tussen twee muzikale veteranen. De kortere albumversie, met teksten van Polly Samson, geeft het nummer een meer contemplatieve toon. Het is moerassig en traag, met een diepe bluesy ondertoon, terwijl Gilmour in de teksten voorzichtig terugblikt op zijn leven. In plaats van verbitterd te zijn over het verstrijken van de tijd, erkent hij zijn voorrecht: hij werd geboren in een tijd van voorspoed, iets wat velen van zijn generatiegenoten misschien niet willen toegeven. ‘It was a fine time to be born’ zingt hij, en die woorden hangen in de lucht, versterkt door zijn herkenbaar droge stemgeluid en weemoedige gitaarklanken. Zijn bescheidenheid en dankbaarheid klinken door in elk akkoord, en het voelt als een zacht maar diepzinnig eerbetoon aan een vervlogen tijdperk.
Producer Charlie Andrew, bekend van zijn werk met hedendaagse bands als Wolf Alice, Bloc Party en Alt-J, brengt subtiele, moderne accenten in de productie. Luck and Strange klinkt over heel de lijn helder en fris, zonder dat het zijn warme, nostalgische sfeer verliest. Twee instrumentale intermezzo’s, “Black Cat” en “Vita Brevis”, bieden momenten van introspectieve stilte, waarbij de gitaar kreunt en huilt op een manier die woorden tekort zouden schieten. Op “Vita Brevis” klinkt de harp licht en fragiel over de donkere synths, en het koor en de strijkers geven het geheel een etherisch karakter. Dit soort momenten bieden een welkome adempauze in een album dat anders vooral focust op introspectieve, aardse thema’s.
Zoals altijd spelen ook thema’s als vergankelijkheid, sterfelijkheid en sociale commentaar een grote rol in Gilmours muziek, en ook op Luck and Strange blijft dat niet onopgemerkt. “The Piper’s Call” raakt aan de schaduwkanten van roem en succes. Gilmour vraagt zich openlijk af wat de prijs van beroemdheid is en of die wel de moeite waard was. De muziek krijgt een lichter karakter door de toevoeging van steel drums en Spaanse gitaar, waardoor het een luchtige ondertoon krijgt ondanks de zware boodschap. Het lijkt erop dat Gilmour, meer dan ooit, zijn leven vanuit een filosofisch perspectief bekijkt en een meer carpe diem-houding aanneemt. De zware lasten van roem en rijkdom worden terzijde geschoven; wat resteert is een gevoel van vrijheid en lichtvoetigheid.
Een van de verrassende hoogtepunten is “Between Two Points”, een cover van de Montgolfier Brother, waarin Gilmours jongste dochter Romany de hoofdrol speelt. Haar stem is fris, luchtig en licht, wat contrasteert met de doorleefde klanken van haar vader. Het heeft een subtiele triphop-vibe, met een moderne groove die het geheel jong en speels maakt. Romany’s wereldbeeld klinkt door in haar teksten over ‘rolling with the punches’ en acceptatie van het leven zoals het komt. Het voelt als een frisse bries binnen de melancholieke sfeer van de plaat en geeft Luck and Strange net dat beetje lichtheid dat het nodig heeft. Toch is het “Sing” dat het meest raakt. Gilmour laat hier zijn stoïcijnse houding vallen en toont een intiemer, kwetsbaarder gezicht. Hij zingt: ‘Darling don’t make the tea, stay and snooze here with me’. Het is een eerlijke en ontroerende reflectie op liefde en ouder worden, waarin de kleinste momenten – samen blijven liggen in bed, thee laten staan – de grootste waarde krijgen. Gilmour brengt de muziek terug naar zijn essentie: emotie. Geen grote, meeslepende gitaarsolo’s of dramatische wendingen, maar juist eenvoud en tederheid maken van “Sing” een van de mooiste momenten op het album.
“Scattered”, het afsluitende lied op het album, begint met een kloppend ritme dat doet denken aan de iconische hartslag van The Dark Side of the Moon, maar dan rustiger, minder angstig. ‘Yes, I have ghosts, and they dance by the moon’, zingt hij. Hierin zit acceptatie, vrede met het verleden en met de onvermijdelijkheid van de tijd. Zijn gitaarspel, vergezeld door een pianomelodie, creëert een sfeervolle afsluiting die meer voelt als een zachte omhelzing dan een dramatisch afscheid. Waar Pink Floyd ooit zong over ‘stille depressie’, lijkt Gilmour zich inmiddels te hebben verzoend met de stilte en de tijd die voorbijgaat. Vergeleken met zijn vorige soloalbums, zoals Rattle That Lock uit 2015 en On an Island uit 2006, is Luck and Strange thematisch zwaarder en diepgravender. Waar Rattle That Lock nog speels en luchtig was, voelt dit album als een bewuste reflectie op de dood en het leven na een tijdperk van grote wereldwijde onzekerheid. In die zin doet het meer denken aan The Division Bell, het laatste Pink Floyd-album. Net als op dat album slaagt Gilmour erin schoonheid te vinden in de donkerste hoeken van het leven, terwijl hij tegelijkertijd vrede lijkt te hebben met zijn eigen nalatenschap.
Met Luck and Strange bewijst David Gilmour dat hij nog steeds een meester is in het vertalen van emoties naar muziek. Zijn techniek als muzikant blijft onovertroffen, en de diepgaande thema’s van het album maken het een waardevolle aanvulling op zijn indrukwekkende oeuvre. Voor de oude fans is dit album als een vertrouwde vriend, terwijl nieuwe luisteraars misschien niet direct zullen worden meegezogen. Maar dat lijkt ook niet Gilmours doel. Luck and Strange is een album dat de tijd neemt, net als zijn maker. En laat ons eerlijk zijn; Gilmour heeft zijn strepen al verdiend, hij mag doen en laten wat hij zelf wil.
Facebook / Instagram / X / Website
Ontdek “Luck and Strange”, ons favoriete nummer van Luck and Strange, in onze Plaatje van de Plaat-playlist op Spotify.
Wij waren afgelopen zaterdag in Brighton voor de rehearsel van zijn aankomende tournee. Het was verbluffend mooi. Woensdag 9.10 gaan wij kijken in Londen naar zijn concert in de Royal Albert Hall. Groetjes Dirk en Maarten