Hamadoun ‘Afel’ Bocoum was jaar en dag aan de zijde van desertbluespionier Ali Farka Touré te zien en te horen. Met de release van Alkibar trok hij de kaart van de solocarrière. Die leidde hem tot de meest onvoorziene samenwerkingen met onder andere de Amerikaanse banjospeler Béla Fleck, de Malinese componist en muzikant Habib Koité, en het eveneens Malinese Tartit Ensemble. Misschien nog het meest verrassend was de onwaarschijnlijk straffe samenwerking met Damon Albarn (Blur, Gorillaz) in het wonderlijke Mali Music-project (zie pakweg “Sunset Comin’ On”). Diezelfde Albarn produceerde Lindé, zijn nieuwe album, dat opnieuw op het uitstekende World Circuit-label verschijnt.
Het in Bamako (de hoofdstad van Mali) opgenomen Lindé is vernoemd naar een gebied niet ver van Bocoums geboortedorp Niafunké. Het geeft meteen al te kennen dat hij trouw wil blijven aan zijn roots en aan de tradities van zijn thuisland. Zo is de muziek in eerste instantie een heerlijk bruisende viering van het leven. Luister maar eens naar de aanstekelijke reggae- en dubritmes die het met trombone- en korapartijen opgetuigde “Bombolo Liilo” zo sterk maken, of neem de fraaie desert gitaarbluesgrooves van opener “Penda Djiga”.
Toch maakt Bocoum ook ruimte voor de schaduwzijden. Zo werd (en wordt) thuisland Mali lange tijd beheerst door een gevaarlijk samenraapsel van religieuze terreur, armoede en tumultueus conflict. Gelukkig biedt hij op Lindé een erg genuanceerd verhaal. Net die grote inhoudelijke spreidstand maakt dit album ook ook zo goed. Ook de enorme diversiteit aan instrumentatie (ngoni, de njurkele, de kora en de kalebas) suggereert allerminst een doordeweekse plaat.
Belangrijker is echter hoe Bocoum muziek hanteert als een manier om mensen bij elkaar te brengen en te verenigen (onder andere in “Dakamana”). Meer zelfs: Lindé is, dixit Bocoum, de aanvulling op wat eerder kwam; een manier om te zeggen wat eerder nog niet gezegd werd. Daarom troepte hij een diverse bende musici rond zich om dat verhaal te gaan vertellen. Natuurlijk is er de inbreng van allerhande Malinese musici zoals Madou Kouyaté, Hama Sankaré en Madou Sidiki Diabaté, maar we horen eveneens recent overleden drumbeest Tony Allen (de koning van de Afrobeat). Vin Gordon, die in het verleden samen met Skatalites en Bob Marley speelde, schuift dan weer aan op trombone, en ook violiste Joan Wasser (aka Joan as Police Woman) weet met haar sierlijk vioolspel te bekoren.
Toch moet je je als luisteraar niet alleen laten leiden door die grote cast aan gastmuzikanten. Het is immers Bocoum zélf die volop schittert, en dat zowel als componist als muzikant. Uitschieters zijn bijvoorbeeld de uitgekiende Malinese pop van single “Avion”, waarmee Bocoum en co zich van hun meest optimistisch ingestelde zijde laten zien: ‘Voici nos consignes: restez debout, chantez et dansez’. De keerzijde van die hoop is dan weer te horen in het aandoenlijke “Jaman Bisa”, een sobere, kale, lichtklagerige ballade die op ontreddering teert. In de tekst doet Bocoum een oproep om oude tradities (dialoog) in ere te herstellen. Het is de enige manier waarop Mali werkelijk stappen vooruit zou kunnen zetten.
Hoewel grotendeels op een traditioneel bluesgeluid terend, slagen Bocoum en co erin om van Lindé een sfeervol, gevarieerd als impressionant album te maken. Tekenend in dat opzicht: “Djougal”, een ode aan Djougal Nango die lokale landbouwers ondersteunde in hun zoektocht naar zelforganisatie. Minstens zo veelzeggend: de knappe hommage aan percussionist Alpha Ousmane ‘Hanke’ Sankare in de hoesnota’s en de grote dankbaarheid voor de verregaande hulp van uitvoerend producers Albarn en Nick Gold.