Met A(R)MOR bracht The Girl Who Cried Wolf haar tweede plaat uit, na het goed onthaalde debuutalbum Ruins. De vijfkoppige Belgische band presteerde de voorbije jaren al knap. Zo mocht ze al op Boomtown spelen en won ze enkele muziekprijzen bij de Golfbrekers. Met A(R)MOR maakt The Girl Who Cried Wolf opnieuw serieus mysterieuze indie rock.
De nummers op deze plaat lopen nogal uiteen, zowel in lengte als in stijl. Maar alle songs hebben iets gemeen: ze zorgen voor een haast dreigende sfeer die uit je boxen rolt als een donkere mist. The Girl Who Cried Wolf heeft nooit echt een meezinggehalte gehad, maar op deze plaat worden zelfs de vocals van Heleen Destuyver, die op een single als “White Noise” het nummer dragen, achteruit geschoven. De donkere, dromerige muzikaliteit staat hier duidelijk voorop.
De eerste nummers op A(R)MOR, “Hidden” en “Healer”, klinken heel gelijkaardig. Destuyver zingt enkele zinnen, die even goed achterwege gelaten kunnen worden, en het zweverige nummer drijft voort op de melancholische drumgeluiden van Michael-John Joosen. “Iron & Stone” wordt ook gevoed door slaginstrumenten, maar wijkt daar in de strofen toch wat af van de rockachtige stijl van de band. Het nummer gaat haast elektronisch klinken.
“Willow Tree” springt dan weer helemaal uit de plaat. Het nummer van amper één minuut is een verademing van de zware sfeer die het hele album overschaduwt. Een rustige piano, die haast klinkt als een demo die per ongeluk in het album is geglipt. Gevolgd door “Pestilence” (de pest). Zoals de titel al doet vermoeden, compleet het tegenovergestelde van het zachte “Willow Tree” en vooral het zwaarste nummer van de plaat. Gitaren en drum barsten erop los, gevolgd door het geschreeuw van Tim De Gieter. We zijn opnieuw wakker geschud en klaar voor de tweede helft van het album.
“Left” een van de langere en betere nummers op het album, is heel zacht en heeft meer ruimte voor een ingetogen Destuyver, die voorzichtig over de ritselende drum en zachte gitaren zingt. Ook de instrumenten krijgen voldoende aandacht en laten het nummer naar het einde toe meer als een noodkreet klinken. “Senseless” wordt dan weer voortgestuwd door die instrumenten. Destuyver verdwijnt in het begin, zoals in de meeste nummers, weer een beetje naar achteren. En de gitaren en drum gaan iets steviger klinken dan op andere nummers. Daarna pikt ze in en verandert ze het nummer in een myserieuze, soms tergend klinkende, draaikolk.
De plaat van The Girl Who Cried Wolf zet dus nogmaals de puntjes op de i van mysterieus en dreigend als we het hebben over onze vijf Belgische vrienden. De uiteenlopende nummers sleuren je zo de dieperik in waar melancholie primeert. Muzikaal een stevig werkje, deze plaat, maar Destuyver mocht wel wat meer van zich laten horen.